Vragen stellen

1.2.3; 8.2.2 Vragen stellen

Omschrijving

De leraar stelt vragen en nodigt de leerlingen daarmee uit tot taalproductie.
Hij hanteert deze didactische werkvorm daarnaast om leerlingen zelfstandig en kritisch te laten nadenken; na te gaan of leerlingen het tempo en niveau van de les kunnen volgen; na te gaan of leerlingen begrippen en feiten kunnen reproduceren; een foutieve gedachtegang op te sporen en leerlingen bewust te maken van gevoelens en houdingen ten aanzien van bepaalde verschijnselen.

Toelichting

Er zijn verschillende soorten vragen.

Je kunt vragen indelen naar hun (didactische) doel:
- oplossingsgerichte vragen (Welke lessen wil jij dan hebben vandaag?);
- controlevragen (Kun je nog eens uitleggen hoe dat werkt?);
- reproducerende vragen (Wat is de hoofdstad van Spanje?);
- diagnosticerende vragen (Weet je nog wat hoofdsteden waren?);
- opiniërende of evaluatieve vragen (Wat vind jij daarvan?). 

Je kunt vragen ook indelen naar hun vorm:
- gesloten vragen: ja/nee vragen en vragen waar maar één bepaald antwoord op mogelijk is (Hoeveel is twee plus twee? Waar woon je?);
- open vragen: de leraar vraagt leerlingen zelf een antwoord te formuleren.

De verschillende vragen doen een beroep op verschillende cognitieve taalfuncties. Bij het stellen van vragen is het belangrijk aan te sluiten bij de taalvaardigheid en het cognitieve niveau van de leerlingen.

Zie ook

Cognitieve taalfuncties; taalontwikkelende interactievaardigheden.