Schrijfopdrachten formuleren

6.2.1 Schrijfopdrachten formuleren

Omschrijving

De leraar legt aan de leerlingen uit wat voor tekst zij moeten schrijven (product) en hoe zij het schrijven moeten aanpakken (proces).

Toelichting

Omdat leerlingen nog geen ervaren schrijvers zijn, moet de schrijfopdracht voldoende houvast bieden. De opdracht “Schrijf een opstel over je cavia” biedt de leerling alleen informatie over de inhoud van de tekst. Dat is te weinig. In de schrijfopdracht neemt de leraar ook andere productkenmerken op, zoals tekstsoort, doel en publiek. Hiermee zorgt de leraar voor een functionele schrijfsituatie (bijvoorbeeld: schrijf een brief aan een zieke klasgenoot waarin je vertelt hoe de klas de verjaardag van de juf heeft gevierd).

Naast productkenmerken geeft de leraar ook informatie over het schrijfproces, over de manier waarop de leerling het schrijven kan aanpakken. Hoeveel tijd is er beschikbaar voor het schrijven? Welke bronnen kan de leerling gebruiken om de inhoud voor zijn tekst te verzamelen? Via welke stappen kan de leerling zijn inhoud ordenen en zijn tekst structureren? Schrijft hij eerst een kladversie en wie leest die kladversie? Wat gebeurt er uiteindelijk met de eindversie van de tekst, hoe en waar wordt de tekst gepubliceerd?

Naast aandacht voor het product en het proces zorgt de leraar er in zijn schrijfopdracht voor dat de leerlingen gemotiveerd zijn (en blijven) om te schrijven. Het is belangrijk dat leerlingen ook plezier beleven aan het schrijven van een tekst. In dat verband is het wenselijk dat leraar zijn leerlingen ook uitnodigt tot vrij schrijven of creatief schrijven.

Zie ook

Tekstsoorten; didactisch model stelles; schrijfstrategieën; stappenplan stellen.