Materialen
Kijkwijzer woordenschatonderwijs onderbouw Octaaf. Deze kijkwijzer is ontwikkeld in opdracht van de school en uitgeprobeerd in de onderbouw. Hij is nog in ontwikkeling.
Doordenkvragen
Bekijk zo nodig de fragmenten nog een keer.
1. Welke elementen uit de viertakt van Verhallen (voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren) zie je in de fragmenten terug? Beargumenteer je antwoord.
2. Welke woorden zijn volgens jou de kernwoorden van ‘de school van vroeger’? Een aantal van de woorden zijn laag frequente woorden. Wat zou het belang kunnen zijn van het aanbieden van deze woorden?
3. In fragment 2 legt de leerkracht het woord ‘kolenhok’ uit. Welke technieken gebruikt ze daarbij?
4. In fragment 3 bespreekt de leerkracht de interviewvraag. Verklaar waarom de leerlingen uiteindelijk zélf de juiste zinnen formuleren.
5. Stel dat jij een van de betrokken begeleiders bent. Hoe kijk je terug op de middag?
6. Waar zou je – met het oog op woordenschatontwikkeling – tevreden over zijn?
Kennisbasis taaldidactiek
Kennisvragen
1. CAT (Cognitieve academische taalvaardigheid) en DAT (Dagelijks algemeen taalgebruik) onderscheiden zich vooral op de dimensies:
a. contextuele inbedding en cognitieve complexiteit
b. thuistaal en schooltaal
c. incidenteel en intentioneel woordenschatonderwijs
Klik hier voor het antwoord op vraag 1.
2. Kies de twee meest geschikte woordleerstrategieën die een Nt2-leerder kan gebruiken bij het achterhalen van de betekenis van een woord als ‘kolenhok’.
a. letten op overeenkomsten tussen de eerste en tweede taal
b. het woord analyseren
c. het woord herhalen en opschrijven
d. gebruik maken van de (non-)verbale context.
Klik hier voor het antwoord op vraag 2.
Didactiekvragen
1. Hoe kun je tijdens het semantiseren de contextuele inbedding van bijvoorbeeld woorden als verdieping,gebouw, begane grond, entree vergroten? Geef concrete voorbeelden.
2. Een van de taalontwikkelende interactievaardigheden is het geven van feedback. De leerkracht kan met haar feedback de woordenschatontwikkeling van kinderen stimuleren. Welke vorm van feedback gebruikt de leerkracht in het onderstaande voorbeeld? Beargumenteer je antwoord.
Lkr: En het kolenhok, wat bewaarden ze daar?
Lln: De kolen.
Lkr: De kolen die ze in het vuur gooiden om het warm te houden.
In de praktijk
1. Lees achtergrondliteratuur over ‘woordenschatontwikkeling’ binnen een context zoals werken aan woordenschat binnen projecten of binnen wereldoriëntatie. Onderzoek daarna het volgende op je stageschool:
2. In hoeverre speelt woordenschatontwikkeling in je stagegroep een rol binnen projecten en wereldoriënterende vakken?.
3. In hoeverre speelt woordenschatontwikkeling een rol binnen projecten op schoolniveau.
4. Is er een centrale visie/beleid op woordenschatontwikkeling op je stageschool? Hoe zie je dat in de dagelijkse gang van zaken terug? Wie is er verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van ‘woordenschatonderwijs’?
5. Bekijk een van de zaakvaklessen (geschiedenis, aardrijkskunde, natuur, techniek) die je wilt gaan geven. Onderzoek welke kernwoorden de kinderen in deze les receptief dan wel productief moeten beheersen. Bedenk hoe je ‘woordenschatonderwijs’ zodanig in je zaakvakles kan integreren dat er een win-winsituatie ontstaat. Geef de les.
6. Maak een ‘kaart’ voor kinderen met tips over het ‘omgaan met moeilijke woorden in een tekst’. Introduceer de kaart in je stagegroep en laat de kinderen met de kaart werken. Evalueer samen met de kinderen.
7. Bekijk de Citotoets Begrijpend Lezen. Maak een lijstje van woorden uit de toets (tekst/instructie/vragen) die voor de kinderen uit je stagegroep lastig kunnen zijn. Onderbouw je keuze. Bespreek de relatie tussen woordenschatontwikkeling en de schoolcarrière van kinderen.
8. Verdiep je grondig in ‘woordenschatontwikkeling’ en schrijf een visiestuk over hoe jij vindt dat woordenschatonderwijs een vaste plaats in de school kan krijgen. Leg je visiestuk in de lerarenkamer van je stageschool en vraag om commentaar. Verwerk het commentaar in je visiestuk.