Praktijkvoorbeeld woordenschat: Werken aan woordenschat binnen een thema (Middenbouw)

Beschrijving onderwijssituatie

De school organiseert een ‘verlengde schooldag’ waarin de leerlingen van de middenbouw één middag per week buiten schooltijd werken aan een project. Een project duurt een week of vier. Het doel is  kinderen extra ervaringen en leermomenten te bieden, buiten de schooluren.  De opnames zijn gemaakt tijdens het project ‘Vroeger’ waarin deze middag ‘De school van vroeger’ centraal staat .

In de gemeenschappelijke hal wordt ter inleiding ‘De school van vroeger’ nagespeeld. Daarna zijn er enkele workshops rond het thema. Zo maken de kinderen een interview met een schooldirecteur van toen, schrijven ze met ganzenveren, maken ze muziek en bezoeken ze een ‘tentoonstelling’. Het werken aan woordenschat is een van de doelen. De themawoorden komen steeds weer terug.

Fragment 1 laat de start van het thema zien: de centrale opening en een gesprek daarover met de leerlingen. In fragment 2 legt de leerkracht het woord ‘kolenhok’ uit. In het derde fragment worden de door kinderen gemaakte interviewvragen besproken. Het gaat daarbij met name om woordkeus en zinsbouw. In het vierde fragment zien we achtereenvolgens een stukje uit de rap waarin veel van de aangeboden woorden terugkomen, de rondleiding door ‘de tentoonstelling’ en de afsluiting van de middag.

Kijkvragen

Fragment 1

1.   Wat gebeurt er bij de centrale inleiding?

2.   Welke themawoorden komen in de inleiding en in het gesprek aan de orde? En hoe gebeurt dat?

3.   Hoe past de leerkracht haar taalgebruik aan?

Fragment 2

1.   Hoe legt de leerkracht het woord ‘kolenhok’ uit?

2.   Hoe zie je dat de leerling de uitleg van het woord ‘kolenhok’ begrepen heeft?

Fragment 3

1.   Welke themawoorden komen hier aan bod? Wat doen de kinderen met die woorden?

2.   Welke feedback geeft de leerkracht? Hoe doet ze dat?

Fragment 4

1.   Welke woorden rond ‘De school van vroeger’ hoor je in de rap terugkomen?

2.   Wat doen de kinderen tijdens de rondleiding?

3.   Wat is de context waarin de woorden worden aangeboden?

Videofragmenten

Fragment 1:  Start van het thema ‘De school van vroeger’

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

Fragment 2: Het woord ‘kolenhok’ aanbieden

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

Fragment 3: interviewvragen bespreken

Klik hier voor het transcript bij fragment 3.

Fragment 4: de rap, het museum en toneel

Klik hier voor het transcript bij fragment 4.

 

Materialen

Kijkwijzer woordenschatonderwijs onderbouw Octaaf. Deze kijkwijzer is ontwikkeld in opdracht van de school en uitgeprobeerd in de onderbouw. Hij is nog in ontwikkeling.


Doordenkvragen

Bekijk zo nodig de fragmenten nog een keer.

1.   Welke elementen uit de viertakt van Verhallen (voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren) zie je in de fragmenten terug? Beargumenteer je antwoord.

2.   Welke woorden zijn volgens jou de kernwoorden van ‘de school van vroeger’? Een aantal van de woorden zijn laag frequente woorden. Wat zou het belang kunnen zijn van het aanbieden van deze woorden?

3.   In fragment 2 legt de leerkracht het woord ‘kolenhok’ uit. Welke technieken gebruikt ze daarbij?

4.   In fragment 3 bespreekt de leerkracht de interviewvraag. Verklaar waarom de leerlingen uiteindelijk zélf de juiste zinnen formuleren.

5.   Stel dat jij een van de betrokken begeleiders bent. Hoe kijk je terug op de middag?

6.   Waar zou je – met het oog op woordenschatontwikkeling – tevreden over zijn?

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   CAT (Cognitieve academische taalvaardigheid) en DAT (Dagelijks algemeen taalgebruik) onderscheiden zich vooral op de dimensies:

a.    contextuele inbedding en cognitieve complexiteit

b.    thuistaal en schooltaal

c.    incidenteel en intentioneel woordenschatonderwijs

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Kies de twee meest geschikte woordleerstrategieën die een Nt2-leerder kan gebruiken bij het achterhalen van de betekenis van een woord als ‘kolenhok’.

a.    letten op overeenkomsten tussen de eerste en tweede taal

b.    het woord analyseren

c.    het woord herhalen en opschrijven

d.   gebruik maken van de (non-)verbale context.

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

 

Didactiekvragen

1.   Hoe kun je tijdens het semantiseren de contextuele inbedding van bijvoorbeeld woorden als verdieping,gebouw, begane grond, entree vergroten? Geef concrete voorbeelden.

2.   Een van de taalontwikkelende interactievaardigheden is het geven van feedback. De leerkracht kan met haar feedback de woordenschatontwikkeling van kinderen stimuleren. Welke vorm van feedback gebruikt de leerkracht in het onderstaande voorbeeld? Beargumenteer je antwoord.

Lkr:  En het kolenhok, wat bewaarden ze daar?

Lln:  De kolen.

Lkr:  De kolen die ze in het vuur gooiden om het warm te houden.

In de praktijk

1.   Lees achtergrondliteratuur over ‘woordenschatontwikkeling’ binnen een context zoals werken aan woordenschat binnen projecten of binnen wereldoriëntatie. Onderzoek daarna het volgende op je stageschool:

2.   In hoeverre speelt woordenschatontwikkeling in je stagegroep een rol binnen projecten en wereldoriënterende vakken?.

3.   In hoeverre speelt woordenschatontwikkeling een rol binnen projecten op schoolniveau.

4.   Is er een centrale visie/beleid op woordenschatontwikkeling op je stageschool? Hoe zie je dat in de dagelijkse gang van zaken terug? Wie is er verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van ‘woordenschatonderwijs’?

5.   Bekijk een van de zaakvaklessen (geschiedenis, aardrijkskunde, natuur, techniek) die je wilt gaan geven.  Onderzoek welke kernwoorden de kinderen in deze les receptief dan wel productief moeten beheersen. Bedenk hoe je ‘woordenschatonderwijs’ zodanig in  je zaakvakles kan integreren dat er een win-winsituatie ontstaat. Geef de les.

6.   Maak een ‘kaart’ voor kinderen met tips over het ‘omgaan met moeilijke woorden in een tekst’. Introduceer de kaart in je stagegroep en laat de kinderen met de kaart werken. Evalueer samen met de kinderen.

7.   Bekijk de Citotoets Begrijpend Lezen. Maak een lijstje van woorden uit de toets (tekst/instructie/vragen) die voor de kinderen uit je stagegroep lastig kunnen zijn. Onderbouw je keuze. Bespreek de relatie tussen woordenschatontwikkeling en de schoolcarrière van kinderen.

8.   Verdiep je grondig in ‘woordenschatontwikkeling’ en schrijf een visiestuk over hoe jij vindt dat woordenschatonderwijs een vaste plaats in de school kan krijgen. Leg je visiestuk in de lerarenkamer van je stageschool en vraag om commentaar. Verwerk het commentaar in je visiestuk.