Praktijkvoorbeeld Spelling: woorden met korte en lange klinkers (groep 5)

Beschrijving onderwijssituatie

Leontien is een ervaren leerkracht. Ze heeft in haar groep 5 al eerder de spellingsregel van open en gesloten lettergrepen aangeboden. In deze les herhaalt ze met de leerlingen deze spellingregel. Ze maakt gebruik van de methode Spelling in beeld.

Kijkvragen

Fragment 1

1.   Om welke spellingregels gaat het precies in dit fragment?

2.   Wat gebruikt de leerkracht om de spellingregel(s) aan te leren?

3.   Wat wordt er op het bord geschreven? Wat is de functie daarvan?

Fragment 2

1.   Welke werkvorm gebruikt de leerkracht tijdens de instructie?

2.   Wat laat de leerkracht de kinderen bedenken?

3.   Hoe wordt de regel uitgelegd?

Fragment 3

1.   Wat vindt de leerling moeilijk?

2.    Wat laat de leerkracht de leerling doen?

 

Videofragmenten

Fragment 1: terugblikken

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

 

Fragment 2: tweeklanken opnoemen

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

 

Fragment 3: individuele hulp

Klik hier voor het transcript bij fragment 3.

Materialen

Spelling in beeld – groep 5. Regelwoorden 11 op kaart.

Doordenkvragen

Bekijk zo nodig het fragment nog een keer

1.   Welke begrippen moeten de kinderen beheersen om de in het fragment besproken regels te kunnen begrijpen?

2.   Welk(e) instructieprincipe(s) gebruikt de leerkracht bij de uitleg van het woord?

3.   Welke spellingstrategie leert de leerkracht de kinderen aan voor het correct schrijven van woorden?

4.   Wat vind je van het gebruiken van hulpstrategieën zoals het aanleren van een versje om de regel te onthouden bij het correct leren spellen?

5.   Welke coöperatieve werkvorm zou ook geschikt zijn om – in dezelfde tijd -  deze regels uit te leggen.

6.   Hoe zou het komen dat er zoveel spellingfouten worden gemaakt in spontaan taalgebruik? Wat zou jouw oplossing zijn?

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   Het correct spellen van woorden als ‘potten’ en ‘poten’ gebeurt volgens het

a.    fonologisch principe;

b.    morfologisch principe;

c.    etymologisch principe;

d.   syllabisch principe. 

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Het hoofdprincipe van de Nederlandse spelling is

a.    Je schrijft een woord zoals je het uitspreekt.

b.    Je schrijft het woord zoals de regel aangeeft

c.    Je schrijft een woord zoals door de overheid is vastgesteld

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

 

3.   Een leerling schrijft ‘bommen’ in plaats van ‘bomen’.

a.    Hij maakt een oriëntatiefout

b.    Hij maakt een regelfout

c.    Hij maakt een fonetische fout

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 3.

Didactiekvragen

1.   Waarbij wordt in spellingonderwijs het instructieprincipe werken met een algoritme met name gebruikt? Waarom is dat?

2.   In het basisonderwijs worden vaak andere termen gebruikt voor de verschillende spellingstrategieën. Koppel de juiste namen aan elkaar.

 

a. elementaire spellinghandeling

1. net-als woorden

b. klankclusterstrategie

2. luisterwoorden

c. woordbeeldstrategie

3. regelwoorden

d. regelstrategie

4. weet woorden

e. analogiestrategie

5. luisterwoorden met speciale klankgroepen

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

In de praktijk

1.   Bekijk in de leerlijn spelling wanneer de spellingregels over  dubbele en enkele (mede)klinkers aan de orde komt. Hoe ziet de opbouw van het onderwijs er uit: van kennis van de begrippen tot inprenting van de regel?

2.   Onderzoek in het (spontane) schrijfwerk van de kinderen van jouw stageschool in hoeverre de kinderen deze spellingregel beheersen. Bekijk het werk van kinderen uit één groep (groepen 3 - 8) of het werk van kinderen uit verschillende groepen. Noteer je bevindingen.

3.   Verzorg twee spellinglessen. In de eerste les leer je de leerlingen een spellingregel aan. In de tweede les herhaal je de spellingregel. Blik daarna terug: in hoeverre kenden / beheersten de kinderen de spellingregel bij aanvang van de tweede les? Wat wisten de leerlingen nog wel/niet meer? Hoe bouwde je op deze beginsituatie verder in de tweede les?

4.   Geef een spellingles waarbij je een of meer coöperatieve werkvormen verwerkt tijdens de instructie en tijdens de inoefeningsfase.