De grondregels voor het spellingsysteem van het Nederlands.
Toelichting
Volgens de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje) kent de Nederlandse spelling drie beginselen: - Beginsel van de standaarduitspraak: we spellen een woord met de klanken die we horen in de standaarduitspraak van dat woord. - Beginsel van de gelijkvormigheid: we spellen een woord of woorddeel zo veel mogelijk op dezelfde wijze. - Beginsel van de etymologie: de spelling van een woord wordt soms bepaald door de herkomst.
Voor het spellingonderwijs zijn deze drie grondregels als volgt geparafraseerd en verder aangescherpt (Huizenga 2003): Fonologisch principe Het hoofdprincipe van de Nederlandse spelling. Elk foneem wordt door een apart grafeem weergegeven: je schrijft het woord zoals het klinkt.
Morfologisch principe Daarnaast kennen we de regel van de gelijkvormigheid (je schrijft een woord/voor- achtervoegsel steeds op dezelfde manier: hond vanwege honden) en de regel van overeenkomst (als woorden op dezelfde manier worden gevormd, worden ze ook op dezelfde manier geschreven (grootte vanwege lengte).
Etymologisch principe De geschiedenis van een woord is bepalend voor de schrijfwijze. We maken in onze schrijftaal verschil tussen ij en ei omdat er vroeger uitspraakverschillen bestonden.
Syllabisch principe Syllabes of klankdelen van een woord zijn bepalend voor de spelling ervan. Eindigt een woorddeel op een lange klank, dan schrijf je die met één klinker, zoals in poot - poten (verenkelingsregel). Eindigt een woorddeel op een korte klank, dan volgen er twee medeklinkers, zoals in pot - potten (verdubbelingsregel).