Een mondelinge of een schriftelijke tekst bestaat uit een verzameling samenhangende woorden en zinnen. Die samenhang bestaat uit cognitieve relaties die worden uitgedrukt door bijvoorbeeld voegwoorden, signaalwoorden of verwijswoorden. De relaties kunnen meer of minder complex zijn. Voorbeelden van relaties tussen zinnen (oplopend in graad van moeilijkheid) zijn: - vraag-antwoordstructuren; - chronologische volgorde (en toen); - voorbeelden; - vergelijkingen (maar); - middel-doelrelaties (want); - voorwaardelijke structuren (als) Voor het begrijpen van een tekst moeten lezer en luisteraar in staat zijn deze relaties te leggen. Hiervoor moeten zij beschikken over zowel grammaticale als cognitieve vaardigheden. |