De schrijver schrijft zijn tekst met een bepaald doel; hij wil iets bereiken. Een moeder wil bijvoorbeeld via een briefje aan de leraar bereiken dat haar zoontje voor een familiefeest een dag vrij krijgt van school. Haar geschreven tekst heeft niet alleen een onderwerp (het familiefeest), maar ook een doel: het zoontje hoeft een dag niet naar school. De schriftelijke communicatie via dit briefje is geslaagd als de lezer, in dit geval de leraar, het doel van de tekst begrijpt en daar ook gevolg aan geeft: het zoontje verlof geven. Voor zowel de schrijver als de lezer is het tekstdoel van wezenlijk belang. De schrijver moet zelf goed weten wat hij wil bereiken en dat schrijfdoel op een effectieve, zorgvuldige en expliciete manier onder woorden brengen. Bij een geschreven tekst heb je niet ‘aan een half woord genoeg’. Je kunt immers geen onduidelijkheden (mondeling) toelichten. De lezer moet het doel van de tekst bepalen. Dat is soms lastig omdat dat doel niet altijd even helder en expliciet in de tekst is verwoord. Pas nadat de lezer het doel van de tekst (en dus van schrijver) heeft achterhaald, kan hij zijn reactie op en zijn oordeel over de tekst bepalen. De belangrijkste doelstellingen van een tekst zijn: - informeren: de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp; - overtuigen: de lezer overhalen tot een mening; - amuseren: de lezer een bepaalde emotie laten beleven; - instrueren: de lezer aansporen tot het verrichten van een bepaalde handeling. |