Toelichting | De ontwikkeling van de woordenschat vormt één van de deeltaalvaardigheden (naast de ontwikkeling van de fonologische, de syntactische, de morfologische en de pragmatische vaardigheden). Woorden zijn de belangrijkste betekenisdragers van een taal. Met woorden verwijzen we naar de werkelijkheid om ons heen en het zijn vooral de woorden die de boodschap overbrengen. Kinderen leren de werkelijkheid om zich heen kennen en leren de woorden om deze te benoemen. Dat wil zeggen dat de vorming van concepten (bijvoorbeeld: een harig wezen op vier poten dat in huis rondloopt en geluid maakt) hand in hand gaat met het leren van het woord en zijn betekenis (in dit voorbeeld het woord hond). Taalgebruikers breiden hun woordenschat niet alleen uit door steeds meer woorden te leren, maar ook door de betekenis van de woorden die ze al kennen steeds verder uit te diepen. Dit noemen we diepe woordkennis. De diepte van woordkennis kan enorm verschillen tussen taalgebruikers. Bijvoorbeeld: het concept postzegel zal bij een postzegelverzamelaar veel meer betekenisaspecten bevatten dan bij de gemiddelde Nederlander. |