Toelichting | De taalstructuur van het Nederlands is uniek, net als de taalstructuur in iedere taal uniek is. Dit geldt voor alle niveaus van taal: het fonologische, morfologische, syntactische en semantische niveau. Om het Nederlands in de volle breedte, zowel mondeling als schriftelijk, te beheersen en te beschouwen, is een zekere kennis van die structuur noodzakelijk. Voorbeelden van syntactische noties zijn enkelvoudige zin, samengestelde zin en voegwoorden; tijden van de zin, zoals verleden en tegenwoordige, voltooide en onvoltooide tijd; verschillende werkwoordsvormen, zoals persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord; zinstypen zoals vraagzinnen, mededelende zinnen, bijzinnen, actieve en passieve zinnen, of, meer gericht op het schriftelijk taalonderwijs: de directe en de indirecte rede. Voorbeelden van relevante begrippen op semantisch en morfologisch niveau zijn samenstelling, synoniem en tegenstelling. Met deze noties heeft de taalbeschouwer cognitief gereedschap in handen om ontdekkingen te doen in de systematiek in taal en dit te gebruiken voor reflectie op zijn eigen taalgebruik. Op alle niveaus zijn in de Tussendoelen en Leerlijnen van de SLO (www.tule.nl) metatalige begrippen genoemd die verband houden met reflectie op de taalstructuur. |