Grammatica van het Nederlands

8.2.1 Grammatica van het Nederlands

Omschrijving

De leraar kent, als voorbeeld voor zijn leerlingen, de zinsdelen en woordsoorten in complexe zinnen.

Toelichting

Om leerlingen te onderwijzen in zinsontleden en woordbenoemen, en oefeningen en zinnen hiervoor op bruikbaarheid te kunnen beoordelen, is kennis van zinsontleden en woordbenoemen noodzakelijk.

In de Cito-taaltoets voor de pabo worden de volgende zinsdelen onderscheiden:
- onderwerp;
- werkwoordelijk gezegde;
- naamwoordelijk gezegde;
- lijdend voorwerp;
- meewerkend voorwerp;
- voorzetselvoorwerp;
- bijwoordelijke bepaling.

Verder worden in de Cito-taaltoets ook délen van zinsdelen bevraagd, namelijk:
- de persoonsvorm;
- het naamwoordelijk deel;
- het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde;
- de bijvoeglijke bepaling.

Om leerlingen met grammatica en spelling te helpen, is echter meer kennis van de Nederlandse grammatica nodig. Zo is in samengestelde zinnen sprake van meer persoonsvormen, wat van belang is om te weten voor de juiste spelling van deze werkwoorden. En in bijvoorbeeld de zin: Jim aait de cavia die hij gisteren heeft gekregen is de cavia die hij gisteren heeft gekregen het lijdend voorwerp en is ook dat zinsdeel weer opnieuw te ontleden.

Om leerlingen te begeleiden bij het benoemen van woordsoorten, moet de leraar boven de stof staan en ook woordsoorten kennen die niet per se aan de leerlingen worden aangeboden. De volgende woordsoorten worden onderscheiden:
- lidwoord;
- telwoord (onbepaalde en bepaalde hoofd- en rangtelwoorden);
- zelfstandig naamwoord;
- werkwoord (hulp- en koppelwerkwoord, zelfstandig werkwoord);
- bijvoeglijk naamwoord;
- bijwoord;
- voegwoord (neven- en onderschikkend);
- voorzetsel;
- voornaamwoord (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, onbepaald, betrekkelijk, vragend).

Kennis van deze woordsoorten is ook van belang voor hulp aan leerlingen bij het begrijpend lezen, met name bij het begrijpen van complexe zinnen (denk hierbij aan betrekkelijke bijzinnen en dergelijke).

Zie ook

Syntaxis; taal.