Toelichting | Met leestekens markeren we in geschreven taal het begin (hoofdletter) en het eind (punt) van een zin. Met een vraagteken (?) laat je zien dat met de zin een vraag wordt gesteld. Met het uitroepteken (!) laat je zien dat de zin met kracht uitgesproken wordt. Hoofdletter, punt, vraagteken en uitroepteken zijn de eenvoudige leestekens. Complexe (= lastig om aan leerlingen duidelijk te maken) leestekens zijn komma, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens en haakjes. Voorbeelden ter toelichting: - Omdat het werk niet klaar is, gaat morgen de deur vroeg open (komma). - Maria houdt van schilderen; Conny houdt meer van volleyballen (puntkomma). - Erik heeft twee vriendinnen: Petra en Johanna (dubbele punt). - Op zijn verjaardag riep Marko: “Ik hoop dat we genoeg taart hebben!” (dubbele punt, uitroepteken, aanhalingstekens). In het taalonderwijs wordt interpunctie gezien als één van de tussendoelen van de spelling. Interpunctie is een aandachtspunt bij het voortgezet technisch lezen. |