Toelichting | Taalmethoden Elke spellingmethode hanteert een eigen specifieke leerlijn. In grote trekken komen die leerlijnen wel overeen op de volgende punten: - eerst klankzuivere woorden, daarna niet-klankzuivere; - eerst eenlettergrepige woorden, daarna meerlettergrepige; - eerst woorden met één spellingregel, daarna woorden met meer regels; - eerst frequente woorden, daarna minder frequente woorden. Een voorbeeld van een leerstoflijn in de methode Woordbouw Nieuw: - klankzuivere, eenlettergrepige woorden; - tweetekenklanken en bijzondere klankgroepen; - lastige eenlettergrepige woorden; - eenlettergrepige woorden met tekenafspraken; - klankzuivere en bijna klankzuivere samengestelde woorden; - niet-klankzuivere eenlettergrepige en samengestelde woorden; - tweelettergrepige en eenvoudige drielettergrepige woorden; - regelmatige meerlettergrepige woorden op het gehoor; - de persoonsvorm; - niet te beredeneren woorden. SLO, Tussendoelen en Leerlijnen (www.tule.nl) De SLO formuleert op basis van de kerndoelen voor het spellingonderwijs aan bijvoorbeeld de groepen 3 en 4 de volgende tussendoelen: - spelling van klankzuivere woorden op basis van de elementaire spellinghandeling; - spelling van woorden met specifieke spellingpatronen, zoals woorden eindigend op –nk, -uw, -eeuw, -ieuw, -aai, -ooi, -oei; - spelling van clusters van medeklinkers (bijvoorbeeld schr-, -rnst, -cht); - spelling van woorden met homofonen (ei-ij, au-ou, c-k, g-ch); - spelling van woorden met de stomme e; - spelling van woorden met open en gesloten lettergrepen; - eenvoudige interpunctie: gebruik hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken; - onderkennen en corrigeren van spelling en –interpunctiefouten. Expertisecentrum Nederlands Het Expertisecentrum Nederlands hanteert tussendoelen en leerlijnen gevorderde geletterdheid voor groep 4 tot en met 8 (Aarnoutse & Verhoeven 2003). De leerlijn Spelling voor de middenbouw formuleert de volgende tussendoelen: - Kinderen zijn in staat klankzuivere woorden correct te spellen. - Ze kennen de spelling van woorden met homofonen (ei-ij, au-ou, g-ch). - Ze passen de gelijkvormigheidsregel toe (hond-honden; kast-kastje). - Ze passen de analogieregel toe (hij zoekt, hij vindt). - Ze kunnen eenvoudige interpunctie begrijpen en toepassen: gebruik hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken. - Ze kunnen hun spelling- en interpunctiefouten onderkennen en corrigeren. |