Toelichting | Bij het verwerven van twee (of meer) talen kan sprake zijn van simultane ontwikkeling, waarbij twee talen min of meer gelijktijdig worden verworven. Meestal wordt hiervoor de leeftijdgrens van drie jaar gehanteerd. Start een kind met het verwerven van een tweede taal vóór de derde verjaardag, dan spreken we van simultane verwerving. Het kind heeft dan als het ware twee ‘eerste talen’. Successieve tweetaligheid komt het meest voor. Daarbij wordt de tweede taal verworven ná het derde levensjaar. Een tweede taal wordt in feite op dezelfde manier verworven als een eerste taal. Taalinput speelt een cruciale rol en de taalverwervers zijn ook hier weer creatieve bouwers. Het verschil bij successieve tweedetaalontwikkeling is dat tweedetaalverwervers over taalkennis en ervaring beschikken in hun eerste taal en deze inzetten tijdens het leerproces van de tweede taal. Wanneer tweedetaalverwervers fouten maken waarin die kennis een rol speelt, spreken we van ‘interferentiefouten’. Bijvoorbeeld een spreker van het Turks die geen lidwoorden gebruikt in het Nederlands omdat die in zijn eerste taal niet voorkomen. Een tweede verschil is de factor tijd. Bij een normale eerstetaalverwerving speelt de ontwikkeling zich af binnen vaste, voorspelbare tijdsgrenzen. Bij tweedetaalverwervers kan dit sterk variëren. Wanneer een taalleerder weinig input ontvangt en weinig gelegenheid tot spreken heeft, kan het leerproces lang duren of zelfs stagneren. Anderzijds kan een tweedetaalverwerver die zijn cognitieve ontwikkeling heeft voltooid, zijn cognitieve vaardigheden inzetten in zijn leerproces en hierdoor relatief snel een andere taal verwerven. Algemeen wordt aangenomen dat een tweede taal die verworven wordt in de kindertijd, tot moedertaalniveau (‘native niveau’) kan worden verworven. Uit onderzoek blijkt dat ook volwassenen een taal op dit niveau kunnen verwerven. Alleen het verwerven van een ‘native’ uitspraak is dan voor weinigen weggelegd. |