Er zijn veel teksten waarvoor de lezer alleen gebruik hoeft te maken van de elementaire leeshandeling, de eerste leesstrategie waarmee leerlingen meestal leren lezen. Bekend zijn de Botjes van Uitgeverij Zwijsen, en andere boekjes die bij methoden horen. Het taalgebruik in de boekjes is concreet, de zinnen zijn kort, de letters groot, de woorden vrijwel allemaal eenlettergrepig en klankzuiver. Een voorbeeld van enkele zinnen uit zo’n boekje: - Pim loopt naar een tol. - Pim zit op de tol. - Pim zit in huis op een tol. Nog voordat leerlingen alle letters kennen, zijn er teksten beschikbaar met een beperkt aantal letters. Het gaat dan vaak om teksten behorend bij een methode, of om losse woorden op werkbladen. In het lokaal zelf is ook ruimte voor tekst. Op stoelen staan de namen van leerlingen; op het bord staat tekst en andere objecten in de klas kunnen voorzien zijn van een label, zoals de letters r aa m op het raam. Ook prentenboeken worden ‘gelezen’ door kleuters. Leerlingen ‘lezen’ dan hardop en geven commentaar op plaatjes of hebben de tekst gememoriseerd door het vele voorlezen. We noemen dit pseudolezen. Dan zijn er nog (prenten)boeken die leerlingen meelezen terwijl de tekst tegelijk beluisterd wordt met behulp van een audio-opname. |