Interactief voorlezen wordt ingezet in kleine groepen om te werken aan doelen zoals het vergroten van de woordenschat, het inzicht in zinsbouw, verhaalbegrip, de communicatievaardigheid en boekoriëntatie. Afhankelijk van de inhoud of vorm van de tekst kunnen ook andere tussendoelen van de beginnende geletterdheid of van andere vakgebieden aan bod komen. Voor de effectiviteit van het interactief voorlezen is frequentie (enkele keren per week) belangrijk. Ook herhaald voorlezen van dezelfde tekst werkt bevorderend. Kenmerkend voor het interactief voorlezen is de interactie tussen leraar en leerlingen voorafgaand, tijdens en na het voorlezen van de tekst: - Voorafgaand aan het voorlezen: de leraar stelt vragen in het kader van boekoriëntatie of verhaalbegrip, zoals wijzend op de voorkant: ”Waar denk je dat het verhaal over gaat?”. - Tijdens het voorlezen: de leraar stelt bijvoorbeeld voorspellende of projecterende vragen (“Hoe zou hij zich voelen?”, “Hoe zal hij het oplossen?”, “Wat is er nu aan de hand?”). Daarnaast kan worden ingegaan op de relatie tussen tekst en illustraties of op de betekenis van onbekende woorden. - Na het voorlezen: de leerlingen praten met elkaar en de leraar over de inhoud van het boek, de personages, thematiek, verhaalopbouw, enzovoort. In de voorschoolse periode is het voorlezen aan jonge kinderen vrijwel altijd interactief. Aanvankelijk is de interactie zelfs belangrijker dan het verhaal. Ouders wijzen elementen uit het verhaal aan op illustraties, maken bijbehorende geluiden, leggen verbanden met de belevingswereld van het kind. Kinderen reageren met aanwijzen, het nabootsen van geluiden, het aanvullen van zinnen en met het beantwoorden of stellen van vragen. Langzamerhand wordt het verhaal belangrijker. Vaak geven kinderen vanaf ongeveer drie à vier jaar die veel zijn voorgelezen, zelf aan niet meer zoveel behoefte te hebben aan interactie. Ze stellen hun reacties uit tot het eind van het verhaal. In groep 1 en 2 wordt weinig interactief voorgelezen in de hele groep. Redenen hiervoor zijn dat het voor veel leerlingen storend is wanneer het verhaal vaak wordt onderbroken en dat de grootte van de groep deze manier van werken lastig maken. Bovendien blijkt dat als kinderen de verhaallijn eenmaal goed vast kunnen houden, de interactie die voor of na het verhaal plaatsvindt en betrekking heeft op de inhoud of vorm van de tekst het meest effectief is. Interactief voorlezen kan ook worden ingezet in hogere groepen bij complexere teksten ter ondersteuning van het begrijpend en/of voortgezet technisch lezen. |