De leraar weet hoe hij boeiend kan voorlezen en vertellen.
Toelichting
Het vertellen van verhalen is de oudste en meest verspreide vorm van literaire traditie. Vertellen is altijd een actieve gebeurtenis, waarbij verteller en luisteraars op elkaar inspelen. Voorlezen brengt een ander soort contact tussen spreker en publiek mee. Het vraagt een grotere concentratie van het publiek; de luisteraars kunnen het verloop van het verhaal niet meebepalen. De geschreven taal in boeken is anders dan de gesproken taal van de verteller. Goed geschreven voorleesboeken verruimen op een ongedwongen manier de woordenschat en verrijken het taalgebruik door een gevarieerde zinsbouw, beeldspraak, woordspelingen en expressieve stijlmiddelen. Voorlezen is de belangrijkste vorm van boekpromotie en stimuleert om zelf te gaan lezen (Chambers 1994): zonder voorlezen kunnen kinderen niet uitgroeien tot echte lezers. Het is een misvatting te denken dat voorlezen alleen maar nodig is in de eerste fasen van het leesonderwijs: voorlezen blijft in alle jaren van onderwijs noodzakelijk.
Boeiend voorlezen en vertellen kan een leraar leren en is vooral een kwestie van durf: hij moet zijn stem en hele lichaam durven gebruiken. Enkele richtlijnen voor voorlezen en vertellen zijn: - articulatie: spreek de woorden duidelijk uit; - intonatie: wees op de hoede voor een voorleesdreun, leg de klemtoon op bijzondere en versterkende woorden, laat de stem dalen en stijgen om gevoelens uit te drukken of sfeer op te roepen; - volume: gebruik stemvolume om de aandacht vast te houden; - tempo: lees niet te snel, pas het tempo aan, vertraag om de spanning te doen oplopen en versnel bij de climax; - pauzes: laat voldoende adempauzes en las iets langere pauzes in, bijvoorbeeld om de spanning op te voeren; - ademhaling: zoek een vertelritme dat past bij de ademhaling; - stemkleur: om personages te typeren, kan de stem vervormd worden. Dat is niet eenvoudig. Makkelijker is het een personage te typeren door hem of haar harder of zachter, sneller of trager te laten spreken; - lichaamstaal: houd voldoende oogcontact met de luisteraars, spreek ze aan met de ogen en met de hele gezichtsuitdrukking. Druk met de houding en mimiek gevoelens uit. Onderstreep de woorden met gebaren, maar overdrijf dit niet.