Opvattingen taalonderwijs algemeen

7.4.1 Opvattingen taalonderwijs algemeen

Omschrijving

Beschrijving van de overkoepelende opvattingen over het onderwijs Nederlandse taal in de basisschool.

Toelichting

In de discussie over het taalonderwijs van de afgelopen vijftig jaar stond de volgende vraag centraal: moet het taalonderwijs gericht zijn op de vormen van taal of op de betekenissen die met taal worden overgebracht?
Bij vorm wordt de nadruk gelegd op technische vaardigheden voor correct taalgebruik, zoals spelling, zinsbouw, handschrift, uitspraak en woordherkenning. Bij betekenis gaat het vooral om het begrijpen en produceren van inhouden.
Taalonderwijs dat overwegend gericht is op vorm, dat is opgedeeld in afzonderlijke deelgebieden (domeinen) en dat binnen die domeinen verschillende deelvaardigheden onderscheidt en instrueert, noemen we traditioneel taalonderwijs.

Van Gelderen e.a. (2004) onderscheiden zes vernieuwende opvattingen over taalonderwijs met elk een eigen definiëring van de verhouding tussen vorm en betekenis:

1. Thematisch Cursorisch Taalonderwijs (vanaf 1970)
Hierbij gaat het om de individuele ontplooiing en maatschappelijke bewustwording van de leerling. Taalleren vindt plaats door geïntegreerde toepassing van taalvaardigheden in vakoverstijgende thema’s. Deelvaardigheden zoals spelling, woordenschat en grammatica worden verbonden met het taalaanbod in de thema’s.

2. Taal bij alle vakken (vanaf 1975)
Hierbij gaat het enerzijds om een optimaal gebruik van taal bij alle vakken (conceptualiserende functie van taal) en anderzijds om het profiteren van een veelzijdig taalaanbod (meer dan wat alleen in de taallessen aan de orde komt). (Taal)leren is een actief proces; interactie over leerstof en zelfontdekkend leren moeten meer ruimte krijgen in het onderwijs.

3. Communicatief Taalonderwijs (vanaf 1975)
Hierbij gaat het om het vergroten van de communicatieve competentie en weerbaarheid van de leerlingen. Taal wordt geleerd door oefening in realistische en complete communicatieve situaties, en door reflectie op het eigen gedrag.

4. Strategisch Taalonderwijs (vanaf 1990)
Hierbij gaat het erom leerlingen bewust te maken van strategieën voor complexe (communicatieve) taaltaken in relatie tot hun doel. Taalvaardigheden als begrijpend lezen, schrijven en mondelinge vaardigheden ontwikkelen zich beter wanneer het onderwijs aandacht schenkt aan de onderliggende strategieën (procesgerichte instructie).

5. Taakgericht Taalonderwijs (vanaf 1995)
Hierbij gaat het om het vergroten van de communicatieve competentie en weerbaarheid van de leerlingen. Taalleren is een impliciet leerproces en vindt plaats door het werken aan motiverende taken met een betekenisvol taalaanbod, zo nu en dan aangevuld met hulp bij het oplossen van talige moeilijkheden op het eigen niveau van de leerling.

6. Interactief Taalonderwijs (vanaf 1995)
Hierbij gaat het om het vergroten van de grammaticale, tekstuele, communicatieve, strategische en sociolinguïstische competentie van de leerlingen. Taalleren wordt bevorderd door de sociale, betekenisvolle en strategische aspecten in het onderwijs met elkaar te verbinden:
- Bij het sociaal leren wordt belang toegekend aan sociale interactie tussen leraar (als volwassen model) en leerlingen, maar ook tussen de leerlingen onderling.
- Bij betekenisvol leren gaat het erom dat leerlingen in een rijke en realistische context de kans krijgen hun eigen taalleeractiviteiten vorm te geven.
- Het strategisch leren stelt leerlingen in staat hun kennis en vaardigheden over te dragen van de ene situatie naar de andere.

Zie ook

Functies van taal; communicatieve competentie; reflecteren op schrijfgedrag; reflecteren op leesgedrag; leesstrategieën; schrijfstrategieën.