Praktijkvoorbeeld Jeugdliteratuur: Interactief voorlezen (groep 1/2)

Beschrijving onderwijssituatie

Marieke, leerkracht van groep 1 en 2, leest het prentenboek Raf van Charlotte Dematons op interactieve wijze voor. Ze gebruikt daarbij concreet materiaal voor, tijdens en na het voorlezen om woorden en de gebeurtenissen in het verhaal te verduidelijken.
 
In het eerste fragment zien we hoe de leerkracht de voorleesactiviteit start met een gesprek over ansichtkaarten. In het prentenboek krijgt de hoofdpersoon namelijk steeds ansichtkaarten van zijn knuffel die op reis is. In het tweede en derde fragment leest de leerkracht het boek voor de eerste keer voor. In het laatste fragment wordt het verhaal nabesproken aan de hand van spullen die met het boek te maken hebben.

Kijkvragen

Fragment 1

1.   Hoe is de opstelling?

2.   Wat weten de kinderen al over ansichtkaarten?

Fragment 2

1.   Let op de presentatie van de leerkracht. Wat valt je op aan haar stemgebruik?

2.   Hoe laat de leerkracht de kinderen het boek zien?

3.   Hoe is de betrokkenheid van de kinderen? Waaraan zie je dat?

Fragment 3

1.   Op welke manier reageert de leerkracht op de inbreng van de leerlingen?

2.   Een leerling maakt spontaan voorspellingen over het verhaal. Wat doet de leerkracht daar vervolgens mee?

Fragment 4

1.   Hoe is de opstelling nu?

2.   Wat doet de leerkracht met de spullen?

3.   Hoe is in dit fragment de betrokkenheid van de kinderen? Waaraan zie je dat?

Videofragmenten

Fragment 1: startactiviteit  

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

 

Fragment 2: eerste keer voorlezen 

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

 

Fragment 3: verhaalvoorspellingen

Klik hier voor het transcript bij fragment 3.

 

Fragment 4: nagesprek

Klik hier voor het transcript bij fragment 4.

Doordenkvragen

1.   Wat vind je van de opstellingen die de leerkracht gebruikt? Waarom kiest ze bij het nagesprek voor een andere opstelling?

2.   Met welk doel voert de leerkracht een gesprek voorafgaand aan het voorlezen? En welk doel heeft het nagesprek? Wat is de functie van de materialen die ze hierbij gebruikt?

3.   Hoe lokt de leerkracht de kinderen uit tot deelname aan het gesprek? Welk soort vragen stelt ze bijvoorbeeld?

4.   Hoe komt het dat de betrokkenheid van de kinderen zo hoog is?

5.   De leerkracht herhaalt vaak uitingen van de leerlingen. Waarom doet ze dat? En wat voegt ze toe aan de herhalingen? Met welk doel?

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   Welke van onderstaande tussendoelen komen aan bod bij het interactief voorlezen?

a.    Boekoriëntatie

b.    Verhaalbegrip

c.    De relatie tussen gesproken en geschreven taal

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

Didactiekvragen

1.   Wat kun je zeggen over de ideale groepsgrootte en groepssamenstelling voor interactief voorlezen of gesprekken met kinderen?

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Waarom is herhaald voorlezen belangrijk?

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

 

3.   Waar moet het taalaanbod, de taalproductie en feedback in taalontwikkelende interactie aan voldoen?

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 3.

 

In de praktijk

1.   Observeer een les interactief voorlezen van je mentor. Let op het taalaanbod van je mentor, het stimuleren van de taalproductie bij de leerlingen en de feedback die je mentor geeft.

2.   Lees in je stageklas een prentenboek op interactieve wijze voor. Introduceer het boek, lees het voor en bespreek het boek na. Gebruik hierbij zo mogelijk concrete materialen. Probeer na te gaan welke vaardigheden je hebt gebruikt om interactie uit te lokken en wat het effect is op de leerlingen. Of vraag je mentor om feedback. Waar wil je bij een tweede keer voorlezen op letten?