Praktijkvoorbeeld Spelling:  Spellingpatronen (groep 5)

Beschrijving van de onderwijssituatie

Marianne is een tweedejaars pabostudente. Ze geeft een spellingles uit de methode ‘Spelling in beeld’ in groep 5. Het onderwerp van de les zijn woorden op –eeuwen, -ieuwen en -uwen.

Kijkvragen

Fragment 1

1.   Hoe wordt het nieuwe spellingonderwerp aangeboden.

2.   Wat is de rol van de leerlingen?

Fragment 2

1.   Op welke manier wordt er gedifferentieerd?

2.   Hoe wijst Marilyn de kinderen op de schrijfwijze van het woord ‘nieuwe’?

Fragment 3 

1.   Wat is de functie  van de spellingkaart?

2.   Hoe wordt de voorkennis van de kinderen gebruikt?

Videofragmenten

Fragment 1: inventariseren op het bord

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

Fragment 2: instructie bij het werkboek

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

Fragment 3: vier stappen op de spellingkaart

Materialen

Methode Spelling in Beeld groep 5 Kaart nr 20 [link naar pdf]

Doordenkvragen

1.   Welke instructieprincipes gebruikt Marianne bij het aanbieden van de woorden op –eeuwen, -ieuwen en –uwen?

2.   Welke spellingstrategie(en) leert Marianne de kinderen aan voor het correct schrijven van de uitgangen? 

3.   Hoe gaat Marianne om met woorden waarbij het klankonderscheid tussen –ieuwen en –uwen klein is?

4.   In deze methode hebben de kinderen een boekje met kaarten waarop een beschrijving staat van de betreffende spellingcategorie. Bespreek wat het nut is van het gebruik van deze kaart voor de kinderen.

Terugblikken

Marianne blikt terug op haar les.

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   Welke spellingsstrategie is het meest geschikt bij het spellen van woorden op –eeuwen, -ieuwen en –uwen?

a.    fonologische strategie

b.    woordbeeldstrategie

c.    regelstrategie

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Wat zijn geschikte hulpmiddelen bij correct spellen? Kruis er twee aan.

a.    Het groene boekje

b.    het witte boekje

c.    spellingscontrole op de computer

d.   een spellingskaart

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

 

3.   Hoe noemen we –eeuw, -ieuw, -uw?

a.    clusters

b.    spellingpatronen

c.    morfemen

d.   apostroffen

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 3.

Didactiekvragen

1.   Een kind schrijft ‘ leewen’ in plaats van ‘ leeuwen’ . In welke foutencategorie valt deze schrijfwijze? Beargumenteer je antwoord.

2.   Noem de vijf spellingstrategieën  en geef bij alle spellingstrategieën een voorbeeld.

3.   Welke drie instructieprincipes voor onveranderlijke woorden zijn er? En hoe kies je het juiste principe?

4.   De les in dit praktijkvoorbeeld is klassikaal en frontaal. Op welke momenten zouden coöperatieve werkvormen ingezet kunnen worden. Geef een of meer voorbeelden van geschikte werkvormen. Heeft het gebruik van coöperatieve werkvormen meerwaarde volgens jou?

In de praktijk

1.   Bekijk werk van de kinderen uit je stagegroep op het gebied van spelling. Bekijk zowel hun spellingschrift als andere geschreven materialen. Probeer een beeld te krijgen van het spellingniveau van de verschillende kinderen. Wat kunnen ze al wel en welke spellingfouten maken ze? Maak een lijstje van de spellingfouten die je bij verschillende kinderen waarneemt en probeer ze te verklaren.

2.   Bespreek met je mentor hoe ze bij de kinderen in je stagegroep aandacht besteedt aan correct spellen. Ga zowel in op spellingdidactiek als op spellinggeweten.  Maak vooraf enkele interviewvragen waarin je elementen van spellingdidactiek aan de orde laat komen.

3.   Bekijk het onderdeel spelling in de taalmethode. Gebruik een (eventueel zelfontworpen) checklijst Spelling (op basis van theorie over spellingonderwijs). Maak een kort verslag dat je afsluit met enkele conclusies en aanbevelingen voor leerkrachten  die werken met deze methode.

4.   Bekijk hoe de spelling van kinderen getoetst wordt. Welke methode afhankelijke en methode onafhankelijke toetsen zijn er voor spelling? Zie je verschillen? Welke toetsen worden er op je stageschool gebruikt?

5.   Verzorg een of meer spellinglessen. Onderbouw de lessen. Denk aan de beginsituatie van de kinderen, de doelen, instructieprincipe en spellingstrategie. Voer de activiteit uit en evalueer de bovenstaande punten. Laat je mentor of een medestudent je les observeren. Geef ze daarvoor een door jou gemaakte kijkwijzer.

6.   Richt je op een stagedag op spellingmomenten buiten de spellingles. Dat betekent dat je kansen ziet en gebruikt om tussendoor ook met spelling aan de slag te gaan, bijvoorbeeld tijdens de geschiedenisles. Noteer wat er op deze momenten gebeurde op het gebied van spelling.