Praktijkvoorbeeld Mondelinge taalvaardigheid: Verschillen in taalvaardigheid (groep 1/2)            

Beschrijving onderwijssituatie

De leerkracht voert in de kring een gesprek met de kinderen over wat ze in de kerstvakantie hebben gedaan. In de vier fragmenten zijn vier verschillende kinderen aan het woord. Ze verschillen in hun niveau van mondelinge taalvaardigheid.

Kijkvragen

Fragment 1

1.   Heeft Roan veel te vertellen? Wat vertelt hij?

2.   Is het voor jou meteen duidelijk waar Roan over vertelt? Geef een voorbeeld.

Fragment 2

1.   Wat vertelt  Redouan?

2.   Wat valt je op aan de mondelinge taalvaardigheid van Redouan?

Fragment 3

1.   Kun je Julia goed volgen? Hoe komt dat?

2.   Hoe vind je de mondelinge taalvaardigheid van Julia?

Fragment 4

1.   Wat vertelt Dominika?

2.   Hoe vind je de mondelinge taalvaardigheid van Dominika?

Videofragmenten

Fragment 1:  Roan

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

Fragment  2 Redouan

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

Fragment  3 Julia

Klik hier voor het transcript bij fragment 3.

Fragment 4: Dominika

Klik hier voor het transcript bij fragment 4.

Materialen

- Beoordelingsschema voor mondelinge taalvaardigheid

- Overzicht: Minimum spreeknorm (C. Lindenberg-Meijerman, (2010) Logopedie en leerkracht, p.109, Noordhoff Uitgevers, Groningen.)

Doordenkvragen

Luister nogmaals naar de fragmenten en bestudeer de transcripten.

 

Voer per kind de volgende opdracht uit:

1.   Vul  het beoordelingsschema voor mondelinge taalvaardigheid in. Onderbouw met voorbeelden uit het gesprek.

2.   Geef aan waar het kind volgens jou staat in het overzicht ‘Minimum spreeknorm’.

3.   Wat zijn de verschillen tussen de kinderen?

4.   Geef voor ieder van de vier kinderen aan welk type vragen jij zou stellen aan deze leerling? Geef voorbeelden en beargumenteer je antwoord.

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   Belangrijke voorwaarden voor een succesvolle tweede taalverwerving zijn:

a.    een goed taalaanbod en voldoende interactie

b.    zowel een mondeling als schriftelijk taalaanbod

c.    een goed taalgevoel en voldoende motivatie

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Welke cognitieve taalfunctie gebruikt een kind dat vertelt wat hij in de vakantie heeft gedaan?

a.    redeneren

b.    projecteren

c.    rapporteren

d.   stimuleren

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

 

3.   In welke taalontwikkelingsfase zitten de meeste moedertaalsprekers in het basisonderwijs?

a.    vroeglinguale periode

b.    differentiatiefase

c.    voltooiingsfase

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 3.

 

4.   De vraag ‘Wat kan er allemaal gebeuren als het plotseling gaat sneeuwen?’ stimuleert het gebruik van de volgende cognitieve taalfunctie:

a.    Rapporteren

b.    Redeneren

c.    Projecteren

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 4.

Didactiekvragen 

1.   In hoeverre is de groeperinsgvorm ‘kringgesprek met de hele groep’ geschikt voor het stimuleren van mondelinge taalvaardigheid? Beargumenteer je antwoord.

2.   De leerkrachtvaardigheid ‘modeling’  wordt veel gebruikt bij het stimuleren van de mondelinge taalvaardigheid. Leg uit wat ‘modeling’  is en geef twee voorbeelden.

3.   Als leerkracht kun je open en gesloten vragen stellen.  Geef een voorbeeld van beide. Welke antwoorden passen bij die vragen?  Wat vraagt het goed kunnen formuleren van het antwoord op de vragen van de taalvaardigheid van het kind?

In de praktijk

 

1.   Observeer in je groep het spreekgedrag van de kinderen. Bestudeer hiervoor eerst de literatuur over mondelinge taalontwikkeling en gebruik een (zelfgemaakte) observatielijst.

2.   Onderzoek hoeveel gelegenheid tot spreken de kinderen in je stagegroep krijgen. Kies hiervoor bijvoorbeeld een meer introvert en een meer extravert kind uit en houdt gedurende een dag precies bij hoeveel spreektijd ze gebruiken. Je kunt het onderzoek verdiepen door in te gaan op de volgende vragen: wie initieerde/beëindigde de spreektijd van de leerling, met wie sprak de leerling, hoe lang zijn de spreekbeurten?

3.   Onderzoek de verschillen/overeenkomsten  tussen de schooltaal en thuistaal van kinderen van je stageschool. Bespreek met de leerkracht hoe zij/hij met deze verschillen omgaat.

4.   Lees literatuur over het werken aan mondelinge taalvaardigheid Ga na wat er in het taalbeleid van de school staat over mondelinge taalontwikkeling van kinderen. Wat vind je sterk aan het taalbeleid van de school? Formuleer een tip die je de school zou willen geven met betrekking tot mondelinge taalontwikkeling.

5.   Bereid een presentatie of workshop voor, voor een ouderavond op je stageschool over ‘het stimuleren van de mondelinge taalvaardigheid van kinderen’ . Welke onderwerpen zou je ter sprake brengen en op welke manier? Voer zo mogelijk deze presentatie/workshop uit.