Materialen
De lesvoorbereiding
De powerpoint-presentatie van Inge
Werkboekje van de kinderen
Doordenkvragen
Bekijk zo nodig het fragment nog een keer.
1. De lesinhoud lijkt voor de kinderen niet moeilijk te zijn. Hoe zou dat komen?
2. In fragment 1 heeft een leerling een alternatieve oplossing om herhaling te voorkomen, namelijk door ‘en’ te gebruiken. Inge gaat hier niet op in. Vind je dit een goede keuze? En waarom?
3. Op de vraag van Inge ‘Zijn we nog iets vergeten?’ (vierde fragment) zegt een leerling ‘ik en me’. Inge gaat niet op dit antwoord in. Hoe had jij gereageerd? Beargumenteer je antwoord.
Terugblikken
Inge blikt terug op de les.
Kennisbasis taaldidactiek
Kennisvragen
1. Een les over het persoonlijk voornaamwoord hoort bij
a. Taalkundig ontleden
b. Zinsontleden
c. Redekundig ontleden
Klik hier voor het antwoord op vraag 1.
2. Wat wordt er bedoeld met ‘het metalinguïstisch bewustzijn’.
a. Het bewustzijn dat je taal in kleine stapjes leert
b. De inhouden die je moet beheersen om je talig te ontwikkelen.
c. Het vermogen om over eigenschappen en gebruik van taal te denken.
Klik hier voor het antwoord op vraag 2.
Didactiekvragen
1. Welke overeenkomsten en/of verschillen kun je waarnemen tussen de lesopbouw van Inge en het didactisch model ‘De lus’ (Dekker 1997) dat vaak gebruikt wordt in het taalbeschouwingsonderwijs?
2. Deze taalbeschouwingsles lijkt een geïsoleerde les. Op welke momenten binnen of buiten het taalonderwijs zou de leerkracht terug kunnen grijpen op de inhoud van deze les?
3. Er zijn altijd twijfels geweest over het nut van onderwijs in zinsontleden en woordbenoemen. Noem twee argumenten vóór grammaticaonderwijs en twee tegen.
Kriskras door de kennisbasis
Deze taalbeschouwingsactiviteit heeft een duidelijke relatie met begrijpend lezen.
1. Persoonlijke voornaamwoorden geven relaties in teksten weer. Tot welke categorie woorden behoren persoonlijke voornaamwoorden?
a. voegwoorden
b. signaalwoorden
c. verwijswoorden
2. In een volgende les over begrijpend lezen zou Inge voort kunnen bouwen op deze les taalbeschouwing. Hoe zou ze dat kunnen doen? Formuleer kort een concreet idee.
In de praktijk
1. Bekijk in de taalmethode van je stageschool welke grammaticale begrippen aan de orde komen. Noteer deze begrippen. Bespreek met je mentor welke van deze begrippen hij/zij belangrijk vindt om kinderen te leren in het basisonderwijs. Kijk eventueel ook bij www.tule.slo.nl bij de leerlijnen voor taalbeschouwing.
2. Lees informatie over het didactisch model ‘De lus’(Dekker 1997). Geef een les taalbeschouwing (intentioneel of incidenteel) waarbij je de vijf stappen van ‘De lus’ gebruikt.
3. Taalbeschouwingsonderwijs kan zich richten op vorm, betekenis en het gebruik van taal. Verzamel bij ieder onderdeel enkele lesideeën.
4. In het onderwijs zijn er vaak onverwachte momenten die je als leerkracht kunt aangrijpen om ter plekke een les taalbeschouwing te geven. Bijvoorbeeld een van de leerlingen maakt een woordgrapje als hij/zij het lokaal binnenkomt of gebruikt bepaalde woorden die je wel/niet tolereert. Allemaal aanleidingen voor een taalbeschouwingles. Wees alert op deze momenten en probeer eens een les te geven naar aanleiding van zo’n onverwachte taalsituatie.
5. Beschrijf jouw visie op taalbeschouwingsonderwijs. Wat vind je wel/niet relevant aan taalbeschouwingsonderwijs en op welke manier(en) kun je taalbeschouwingonderwijs volgens jou zinvol vormgegeven?