Praktijkvoorbeeld voortgezet technisch lezen: Lezende kinderen – technisch lezen (groep 3)

Beschrijving van de onderwijssituatie

Simone is een tweedejaars pabostudente. Ze leest met enkele kinderen individueel. In de fragmenten zien we achtereenvolgens twee kinderen een rij nonsenswoorden lezen (Klepel) en vervolgens twee kinderen een verhaaltje.  In deze fragmenten gaat het om het leesgedrag van de kinderen.

 

Kijkvragen

Bij alle fragmenten

  1. Wat valt je op aan de leeshouding van het kind?
  2. Hoe leest het kind?

Videofragmenten

 

Fragment 1: leerling 1 leest onzinwoorden

Fragment 2: leerling 2 leest onzinwoorden

Fragment 3: leerling 3 leest een tekst

Fragment 4: leerling 4 leest een tekst met verschillende lettertypen

 

Materialen

- Onzinwoorden: eerste rij onzinwoorden die door de kinderen gelezen wordt. (uit: DE KLEPEL; Bos, K. van den / testkaart vorm A)

- Verhaaltje dat twee kinderen voorlezen (uit NIB materiaal software)

- Protocol Leesproblemen en Dyslexie: materiaal om een leesanalyse te maken

- Leesobservatieformulier voor het lezen van woorden, Uit Struiksma en van der Leij, & Vieijra (2009), Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen (DTAS), Amsterdam: VU Uitgeverij, blz. 87-88

Doordenkvragen

Luister en kijk nogmaals aandachtig naar de fragmenten.

 

1.   a. Maak bij fragment 1 en 2 (het lezen van een rij onzinwoorden) een leesanalyse. Gebruik hiervoor het observatieformulier uit Struiksma, van der Leij, & Vieijra.

 b. Werk de leesanalyse verder uit. De volgende vragen kunnen je daar verder bij helpen:

- Welke leesfouten maakt de leerling?

- Zie je patronen?

- Welke leesstrategieën gebruikt het kind?

- In hoeverre is er sprake van zelfcorrectie?

2.   a. Maak bij fragment 3 en 4 (lezen van een verhaaltje) een leesanalyse. Gebruik hiervoor de Leesanalyse uit het Protocol Dyslexie.

b. Werk de leesanalyse verder uit. De volgende vragen kunnen je daar verder bij helpen:

- Welke leesfouten maakt de leerling?

- Zie je patronen?

- Welke leesstrategieën gebruikt het kind?

- In hoeverre is er sprake van zelfcorrectie?

3.   Wat zijn de verschillen tussen de kinderen?

4.   Geef per kind de volgende ontwikkelingsstap aan.

5.   Beschrijf de rol van de leerkracht bij de onder 4 genoemde stappen.

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.   De elementaire leeshandeling bestaat uit een aantal stappen. Zet ze in de juiste volgorde:

a.    Betekenis geven aan het gesproken woord /tuin/.

b.    De juiste fonemen koppelen aan de grafemen, bijvoorbeeld /t/ aan t.

c.    De volgorde van de fonemen onthouden.

d.   Het auditief synthetiseren van de afzonderlijke fonemen, bijvoorbeeld /t/+/ui/+/n/ -> /tuin/.

e.    Het geschreven woord visueel analyseren in afzonderlijke grafemen, bijvoorbeeld in het woord tuin de grafemen t, ui en n.

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2.   Verdeel de volgende uitspraken in twee groepen: feit of mening.

a.    Zwakke en goede lezers leren het beste lezen in heterogene groepen: zo leren ze van elkaar.

b.    Het is goed om zwakke lezers buiten de groep te begeleiden met specifieke materialen uit de orthotheek.

c.    Zwakke lezers moeten binnen de groep meer instructie, meer tijd en meer oefening krijgen.

d.   In groep 4 tm 8 moeten de kinderen met name veel ‘leeskilometers’ maken.

e.    Voor zwakke lezers gelden dezelfde leesnormen als voor goede lezers.

 

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

Didactiekvragen

  1. Wat zijn de meest gebruikte methodeonafhankelijke toetsen voor voortgezet technisch lezen (leestechniek)?
  2. Welke strategieën voor technisch lezen zie je vooral terug bij het lezen van onzinwoorden? En wat kan er vooral afgeleid worden met betrekking tot de leesvaardigheid van kinderen bij het lezen van onzinwoorden?
  3. Voor het technisch lezen kan de leerkracht gebruikmaken van verschillende groeperingsvormen , zoals bijvoorbeeld bij de werkvorm voor-koor-zelf, waarbij de leerkracht het lezen eerst zelf voordoet, daarna de hele groep in koor leest en vervolgens de kinderen het zelf lezen. Bespreek de voordelen van deze werkvorm.
  4. Een manier van gerichte aanwijzingen bij technisch lezen geven, is  ‘procesgerichte feedback’. Welke zinnen passen daarbij?

a.    Goed gelezen

b.    Lees de eerste letter nog eens.

c.    Dat was een leuk verhaaltje!

d.   Op welk ander woord lijkt dit woord?

5.   Op welke manieren kan de leerkracht werken aan de leesmotivatie van kinderen?

In de praktijk

  1. Observeer in je groep het lezen van de kinderen. Bestudeer hiervoor eerst de literatuur over (voortgezet) technisch lezen en gebruik een (zelfgemaakte) observatielijst.
  2. Observeer je mentor bij een les (voortgezet) technisch lezen.
  3. Aspecten die je kunt observeren zijn bijvoorbeeld doelen/werkvormen bij de (verlengde) instructie, de begeleiding tijdens het zelfstandig lezen, de manier waarop feedback gegeven wordt op gemaakte leesfouten en aandacht voor de leesmotivatie van kinderen. Maak eventueel zelf een checklijst. Bespreek je bevindingen met je mentor.
  4. Maak een (audio-)opname van een lezend kind in je groep. Maak een leesanalyse zoals eerder beschreven in dit praktijkvoorbeeld. Werk de leesanalyse verder uit en trek conclusies.
  5. Verdiep je in manieren waarop je kinderen kunt begeleiden bij het (voortgezet) technisch lezen. In hoeverre zie je deze manieren terug in je stage(s)? Leg uit.
  6. Onderzoek hoe er op je stageschool wordt omgegaan met kinderen met ‘Leesproblemen en dyslexie’. Lees ter voorbereiding van je onderzoek het Protocol Leesproblemen en Dyslexie.
  7. Loop een dag mee met de IB’er/RT’er op je stageschool. Maak aantekeningen over de manier waarop wordt gedacht en omgegaan met (voortgezet) technisch lezen. Vergelijk dit met de door jou bestudeerde literatuur over dit onderwerp. Wat herken je en wat is er verschillend? Ga hierover in gesprek met de IB’er/RT’er. 
  8. Oefen in het geven van lessen voortgezet technisch lezen waarbij je rekening houdt met verschillen.
  9. Maak voor leerkrachten een gemakkelijk hanteerbaar ideeënboek ‘leesmotivatie voor kinderen met leesproblemen’. Bespreek je ideeën met je mentor en voer er enkele uit. Wat zijn je bevindingen?